Jeremiah 52

Inleiding

Dit hoofdstuk is een historische aanvulling op het boek Jeremia. Het vertelt

1. over de val van Jeruzalem,

2. wat de Babyloniërs hebben gedaan met de tempel en zijn gereedschap,

3. hoe Nebukadnezar Zedekia, Jojachin en andere ambtenaren behandelt en

4. het aantal Joden dat in ballingschap is gevoerd.

Het doel van het hoofdstuk is te laten zien hoe Jeremia’s profetieën zijn vervuld, in tegenstelling tot die van de valse profeten (Jr 27:16-22; Jr 28:1-17). Het hoofdstuk is bijna identiek met 2 Koningen 24:18-25:30.

De val van Jeruzalem

Dit hoofdstuk beschrijft de val van Jeruzalem. God onderstreept het belang van de val door er een viervoudige beschrijving van in Zijn Woord op te nemen (Jr 39:1-14; Jr 52:1-11; 2Kn 24:18-20; 2Kn 25:1-30; 2Kr 36:11-21). De val vindt plaats tijdens de regering van Zedekia, die elf jaar in Jeruzalem regeerde (Jr 52:1). Zijn regering is van hetzelfde slechte karakter als dat van zijn broer Jojakim (Jr 52:2) die ook elf jaar heeft geregeerd (2Kn 23:36). Ook hij doet wat slecht is in de ogen van de HEERE.

De HEERE kan het niet langer verdragen en moet Jeruzalem en Juda verwerpen van voor Zijn aangezicht (Jr 52:3; 2Kn 24:18-20). Bij al zijn slechte daden voegt Zedekia nog dat hij in opstand komt tegen de koning van Babel. Hij is al een keer in Babel geweest en heeft beloofd Nebukadnezar te gehoorzamen. Die belofte heeft hij echter verbroken (Ez 17:12-15). Daarom is Nebukadnezar met heel zijn leger tegen Jeruzalem opgetrokken en belegert de stad (Jr 52:4).

De datum van zijn aankomst bij de stad wordt nauwkeurig vermeld (Ez 24:1-2). De komst van Nebukadnezar is het begin van het einde van de stad. Hij belegert de stad negentien maanden lang, waardoor zij hermetisch is afgesloten (Jr 52:5). Niemand kan erin of eruit.

Na de negentien maanden lange belegering valt de stad, op een opnieuw met datum genoemde dag (Jr 52:6). Zij is uitgehongerd. Er is geen kracht meer om te strijden. Dan wordt de stad opengebroken (Jr 52:7). Het verzet is gebroken. De mannen kunnen niet meer strijden, maar nog wel vluchten. Onder de vluchtelingen bevindt zich koning Zedekia. In de duisternis van de nacht gaan ze er vandoor. De vluchtroute wordt nauwkeurig beschreven. Ze gaan de stad uit via de poort tussen de twee muren bij de tuin van de koning. De vluchtrichting is de Vlakte.

De vluchtelingen worden echter snel achterhaald (Jr 52:8). Zedekia wordt gegrepen als hij in de vlakten van Jericho is. Zijn leger beschermt hem niet. Het wordt van hem gescheiden en verspreid en daardoor nog krachtelozer gemaakt dan het al is. Zedekia wordt naar de koning van Babel gebracht, die in Ribla is en het vonnis over hem uitspreekt (Jr 52:9). Het is een gruwelijk vonnis.

Eerst laat Nebukadnezar de zonen van Zedekia voor diens ogen afslachten (Jr 52:10). Ook laat hij alle vorsten van Juda in Ribla afslachten. Met de afslachting van zijn zonen op zijn netvlies worden de ogen van Zedekia blind gemaakt (Jr 52:11). Zo wordt de man die blind is voor de HEERE ook letterlijk blind gemaakt. Alsof dat niet genoeg is om deze goddeloze en onbetrouwbare man in bedwang te krijgen, wordt Zedekia ook nog eens met twee bronzen ketenen gebonden. Zo wordt hij meegenomen naar Babel. Daar wordt hij in de gevangenis gezet waar hij verblijft tot de dag van zijn dood.

Gevolgen van de val van Jeruzalem

Nadat de stad in handen van Nebukadnezar is gevallen, stuurt hij Nebuzaradan naar Jeruzalem (Jr 52:12). De datering gebeurt nu niet meer naar de regeringsjaren van de koningen van Israël, maar naar die van de heidense koning aan wie God de wereldheerschappij heeft gegeven en ook de heerschappij over Zijn volk. In Jeruzalem aangekomen, verbrandt Nebuzaradan alle huizen, te beginnen met het huis van de HEERE (Jr 52:13). Daarna volgen het huis van de koning en alle andere huizen, ook die van de aanzienlijken. Al die huizen worden verwoest omdat daarin niet meer de HEERE wordt gediend, maar de afgoden.

Verder worden de muren van de stad door het leger afgebroken (Jr 52:14). De bevolking van de steden wordt in ballingschap mee naar Babel gevoerd (Jr 52:15). Slechts enkelen van de armsten van het platteland mogen in Juda blijven om daar als wijnbouwers en akkerbouwers voor het land te zorgen (Jr 52:16).

In de Jr 52:17-23 vindt een nadere beschrijving plaats van de plundering en verwoesting van de tempel. Sommige delen worden afgebroken, terwijl andere delen worden meegenomen naar Babel. De koperen pilaren, Boaz en Jachin, worden stukgebroken, evenals de onderstellen en de koperen zee (Jr 52:17). Al het koper ervan wordt meegenomen naar Babel. De voorwerpen voor het gebruik bij de offerdienst ondergaan hetzelfde lot (Jr 52:18-19). De hoeveelheid koper van de pilaren, de zee en de twaalf runderen is niet te wegen (Jr 52:20). Om een indruk te geven van die enorme hoeveelheid koper worden de pilaren met alles wat eraan zit in detail beschreven (Jr 52:21-23).

Belangrijker nog is de geestelijke betekenis. Ook vandaag wordt wat als pilaren in Gods huis moet dienen, door de vijand volledig weggenomen en meegenomen. Koper is een beeld van de gerechtigheid van God. Het duidt aan dat een mens alleen voor God kan bestaan op grond van de gerechtigheid van God die hem wordt aangeboden door Wie Christus is voor God en wat Hij heeft gedaan. Dat wordt in de christenheid weggenomen door de prediking van een sociaal evangelie van medemenselijkheid en het leven op grond van eigen gerechtigheid.

Na de overgebleven voorwerpen van de tempel worden nu enkele personen meegenomen die in verbinding met de tempeldienst hebben gestaan (Jr 52:24). Het zijn de hogepriester, de tweede priester en drie deurwachters. Ook enkele mensen die in verbinding met het leger en de koning hebben gestaan, worden meegenomen. Het betreft een legeraanvoerder, zeven ministers, een legerambtenaar en nog zestig man van het platteland die in de stad zijn (Jr 52:25).

De godsdienstige leiders, de strijders en de gewone mensen worden allemaal naar Nebukadnezar in Ribla gebracht (Jr 52:26). Daar, in Ribla, in het land van Hamath, dat is Syrië, worden ze allemaal gedood (Jr 52:27a). Het priesterschap heeft afgedaan. Alle overigen zijn in ballingschap gevoerd (Jr 52:27b).

In de Jr 52:28-30 wordt een opsomming gegeven van de verschillende wegvoeringen. Er zijn wegvoeringen geweest in

1. het zevende jaar, 599 v.Chr. (Jr 52:28; 2Kr 36:9-10),

2. het achttiende jaar, 588 v.Chr. (Jr 52:29; 2Kr 36:20) en

3. het drieëntwintigste jaar, 584 v.Chr. (Jr 52:30; Jr 52:12),

waarbij in totaal vierduizend zeshonderd personen in ballingschap zijn gevoerd. Daniel en zijn vrienden zijn dan al in Babel. Zij zijn bij een eerder transport, rond 606 v.Chr., daarheen gebracht (Dn 1:1-6; 2Kr 36:6-7).

Jojachin vriendelijk behandeld

Na het rechtvaardige oordeel dat de HEERE door de koning van Babel over Zijn volk heeft moeten brengen, zien we nu dat Hij door diezelfde koning ook genade aan Zijn volk betoont (Jr 52:31; 2Kn 25:27-30). Jojachin heeft wel gedaan wat kwaad is in de ogen van de HEERE, maar hij heeft zich niet verzet tegen de koning van Babel. Hij heeft zich aan hem overgegeven (2Kn 24:12). Als hij zevenendertig jaar gevangen heeft gezeten, verleent de koning van Babel hem gratie. Jojachin is dan vijfenvijftig jaar.

De koning van Babel spreekt vriendelijk met hem en geeft hem een bevoorrechte plaats boven de andere koningen die hij onderworpen heeft (Jr 52:32). Jojachin krijgt in plaats van zijn gevangeniskleren andere kleren (Jr 52:33). Voor de maaltijd mag hij steeds bij de koning aanschuiven. Hij is voor de rest van zijn leven zeker van zijn maaltijden en van de plaats waar hij die mag gebruiken. Alles wat hij nodig heeft om van te leven, wordt hem dagelijks door de koning van Babel gegeven (Jr 52:34). Het staat er in een dubbele bevestiging: het is “tot de dag van zijn dood” en “al de dagen van zijn leven”.

Copyright information for DutKingComments